2p

a

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(0, 6)\) en heeft \(\text{rc}_l=-7\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

2p

b

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(0, 6)\) en is evenwijdig met de lijn \(m{:}\,y=2x+9\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

3p

a

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(4, 3)\) en heeft \(\text{rc}_l=5\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

3p

b

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(9, 4)\) en is evenwijdig met de lijn \(m{:}\,y=5-2x\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

2p

a

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(3, 18)\) en door de oorsprong.
Stel de formule van \(l\) op.

2p

b

Gegeven is dat \(y\) evenredig is met \(x\text{.}\) Bij \(x=5\) hoort \(y=45\text{.}\)
Stel de formule van \(y\) op.

2p

c

Gegeven is de lijn \(l{:}\,y=ax+8\text{.}\)
Voor welke \(a\) gaat \(l\) door het punt \(A(5, 18)\text{?}\)

3p

d

De lijn \(l\) gaat door de punten \(A(2, -4)\) en \(B(5, -22)\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

3p

a

De lijn \(l\) gaat door de punten \(A(5, 33)\) en \(B(8, 54)\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

3p

b

De lijn \(l\) gaat door de punten \(A(-7, -5)\) en \(B(-4, -5)\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

3p

c

De lijn \(l\) gaat door de punten \(A(3, 3)\) en \(B(3, 7)\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.

2p

a

De lijn \(l\) gaat door het punt \(A(-6, -5)\) en staat loodrecht op de lijn \(k{:}\,y=-4x-2\text{.}\)
Stel de formule van \(l\) op.